Het zendingsbevel in gnostieke zin: dopen met verterend vuur

Apostelen dopen met het vuur dat zij als krachtradiatie in hun stelsel hebben ontvangen citaaten spirituele teksten zendingsbevel Jan van Rijckenborgh

Het gnostieke apostelschap van Jezus duidt op het bezit in het microkosmische stelsel van een vrijgemaakt potentieel van Verterend Vuur, dat is de kracht die niet van deze natuur is. Hoe komen de apostelen daar aan? Het antwoord vindt u in de wijze waarop zij het alleen voor hen geldende zendingsbevel uitvoeren. ‘Gaat heen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat ik u bevolen heb (Matthéüs 28:19,20).

Deze opdracht kan men zuiver dialectisch en zuiver gnostiek verstaan. En dientengevolge demonstreert de praktijk twee uitvoeringen van dit zendingsbevel. Tengevolge van de ene uitvoering zien we dan het tot ontwikkeling komen van de natuurreligie en het natuuroccultisme, en tengevolge van de andere uitvoering is er sprake van het aangrijpen van wereld en mensheid door wat wij noemen de Universele Broederschap, de heraute van de ware gnosis.

Wanneer de apostelen uitgaan in de wereld, dan wekken zij de mensen die hen naderen. U begrijpt, niet tot een intellectuele of mystieke bewogenheid, doch zij dopen met het Verterende Vuur, dat zijzelf eerst als krachtradiatie in hun stelsel ontvangen hebben. In die radiatiekracht Christi dopen zij allereerst in de Naam des Vaders, dat wil zeggen: zij brengen hun leerlingen microkosmisch in binding met de Goddelijke Liefde.

Dit aanzicht van de radiatie van de gnosis is er op uit, om de in de microkosmos sluimerende geestvonk te wekken en tot activiteit vrij te maken. Dit dopen in de Naam des Vaders kan alleen met succes geschieden, wanneer de betrokken leerling bereid is om zijn ik-centrale controle op de microkosmos op te geven.

Dit distantiëren van het ‘ik’ geschiedt niet uit intellectuele berekening of in emotionele bewogenheid; het is ook niet alleen zich spontaan openstellen, doch het is een bewust opheffen van de actieradius van het ‘ik’: alzo de microkosmos overlatende aan het werk van de gnosis. Tengevolge van deze eerste doop ontstaat geen verheffing van het ikwezen, doch een vuur dat het stelsel reinigt, opdat de geestvonk, dat is de ‘Andere’ in de microkosmos, zijn werkzaamheid zal kunnen aanvangen.

De tweede doop komt als de eerste ten volle is verricht. De tweede doop des Zoons bewijst, dat de geestvonk ontwaakt is, en lichtende is in en door de Gnosis! Want deze tweede doop verwerkelijkt een volstrekte wijsheid. Geen wijsheid van woorden, doch het volstrekte Alweten, het Albewustzijn, en het daarin groeien en opwaken! Deze wijsheid existeert volstrekt buiten het gehele dialectische stelsel, en zij doet zich in geen enkel opzicht aan de leerling voor naar de methodieken van de spiegelsfeer.

Want hieraan kent u de wijsheid van gene zijde van de aardesfeer, dat ze altijd ikverhelderend en ikvoedend is. Maar de wijsheidsradiatie die van de Gnosis uitgaat, is de natuur-ontmaskerende wijsheid, en de Godsnatuur-openvouwende kennis, die de leerling, meer dan ooit tevoren, aantast met een vurige brand van natuur- en ikverbreking.

Wanneer dan deze vlammende zuil van wijsheid staat opgericht, komt de derde doop: in de naam des Heiligen Geestes! Deze derde doop is de doop met de gnostieke mantramistische Kracht, de herscheppende Kracht, die al het natuurlijke ontrafelt, al het dialectische verbreken gaat en het gehele wezen van de ‘Andere‘ tot vormopenbaring brengt.

De apostel mag de leerling niet loslaten voor en aleer de gehele doop in haar drievoudig aanzicht tot een totaliteit is gekomen. De broederschap van de apostelen acht haar taak dan eerst volbracht, wanneer het endura volkomen is. Wie dit nu verstaat en volkomen begrijpt en in dit begrip de geestesschool binnentreedt, teneinde zulk een doop te ondergaan, wordt behouden.

In het zendingsbevel van het evangelie van Marcus (16:17,18) staat: ‘Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.’

Wie ook maar in enig opzicht, natuur en Geest, ik en Gnosis, tezamen wil binden, die wordt door de zelfontbonden kracht tot en met verbrand. Hoe kunnen wij nu weten of wij staan als ware leerlingen, of als onwaardige leerlingen? Wij kunnen het weten aan het feit dat een leerling die in het ware proces opwaakt ten eerste boze geesten uitwerpt. Dat wil zeggen: hij bant en breekt radicaal uit zijn gehele stelsel, alle waangedachten en alle waangevoelens. Alle golems worden door de ware leerling verpulverd.

Ten tweede zal de leerling in nieuwe talen gaan spreken. Een dermate, totaal nieuwe, levenshouding zal tot in de fijnste finesses door hem worden gerealiseerd, zodat hij in niets, maar dan ook in niets meer gelijkt op de oude. Om te bewijzen dat dit geen persoonlijkheidscultuur is en dus geen nieuwe waan, zal de ware leerling ten derde: slangen kunnen opnemen, en als hij iets dodelijks zal drinken, zal het hem niet schaden.

Dit wil zeggen dat de natuur met haar spinale slangenvuurvenijn en haar veelvoudige dodelijke inkapseling, hetzij van begoochelingen, hetzij van andere aard, op de ware leerling geen vat meer zal hebben.

En voorts zal hij ten vierde: aan zieken de handen kunnen opleggen en deze zullen herstellen. Dit wil zeggen dat zulk een leerling dan zelf apostel is geworden: hij bezit de kracht en de majesteit van de Gnosis, als hanteerbaar vermogen. Hij gaat zonder meer uit om het zendingsbevel te vervullen, in navolging van al zijn voorgangers; niet ten dienste van allerlei ziekten en smarten van deze natuur, want voor de apostel die het goddelijke zendingsbevel vervult, bestaat er maar één ziekte: de ziekte van de dialectiek en haar wezenswerkelijkheid.

En als hij dan zich wenden gaat tot zijn leerlingen, dan is zijn handoplegging slechts dit ene, volstrekte, en gnostieke manuaal:
ik doop u in de Naam des Vaders
en des Zoons
en des Heiligen Geestes!

Bron: De Universele Gnosis van Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri