Persoonlijkheid, ziel en geestziel in de kabbalah: nefesh, ruach en neshama

 

In de kabbalah wordt de mens gezien als een wezen waarin drie autonome levensdraden zijn samengevoegd: persoonlijkheid (nefesh), ziel (ruach) en geestziel (neshama). Dit wordt ook wel uitgedrukt met lichaam, ziel en geest, met dien verstande dat met lichaam niet het grofstoffelijke lichaam (goef) wordt bedoeld, maar iets ijlers dat ook wel een fijnstoffelijk lichaam wordt genoemd.

In de Zohar, het belangrijkste boek van de klassieke joodse kabbalah, is daar veel over geschreven. Steeds wordt er betoogd dat de mens vooral leeft uit zijn persoonlijkheid (nefesh), en dat hij geroepen is om te gaan leven vanuit zijn ziel (ruach) zodat deze kan groeien en zich daarna in dienst kan stellen van de geestziel (neshama). In andere woorden komt dat erop neer dat de mens eraan kan werken om lichaam, ziel en geest één te laten worden en te gaan leven uit de krachten van de Geest. Hierna volgt een klassieke tekst over dit onderwerp uit de Zohar.

De persoonlijkheid (nefesh) staat in nauwe relatie met het lichaam: ze voedt het, en houdt het in stand. Ze bevindt zich onderaan, en is de eerste opwekking. Nadat ze de haar toekomende waardigheid heeft verkregen, wordt ze de troon waarop de ziel (ruach) zetelt, zoals staat geschreven: “totdat over ons uitgegoten worde de Geest uit de hoogte (Jes. 32:15).
En wanneer deze twee, de persoonlijkheid en de ziel, zich op de juiste wijze hebben geprepareerd, zijn ze waardig de geestziel (neshama) te ontvangen, die op haar beurt op de troon van de ziel (ruach) zetelt. De geestziel is boven alles verheven en niet waarneembaar. Er is troon op troon, en voor de hoogste een troon.

De studie van deze graden van de ziel schenkt enig inzicht in de hogere wijsheid; en op deze manier kan alleen de wijsheid een aantal mysteriën met elkaar verbinden. Aan nefesh, de laagste opwekking, is het lichaam gehecht; net als in een kaarsvlam omgeeft het donkere licht de pit, zonder welke het niet kan bestaan.

9 kabbalah nefesh ruach neshama drie zielen Zohar citaat spirituele teksten spreuk

Wanneer het volledig brandt, wordt het een troon voor het witte licht erboven, en wanneer deze twee hun volle schittering bereiken, wordt het witte licht een troon voor een licht dat niet geheel zichtbaar is, een onkenbare essentie, die op het witte licht rust, en zo ontstaat in alle een volmaakt licht.

Hetzelfde geschiedt met de mens die zich heeft vervolmaakt en ‘heilig’ wordt genoemd, zoals geschreven staat in het vers: “Maar tot de heiligen die op de aarde zijn” (Psalm 16:3). Evenzo is het in de bovenste wereld. Toen Abram het land binnenging, verscheen God voor hem en Abram ontving nefesh en richtte daar toen een altaar op voor dezelfde graad (van goddelijkheid). Toen reisde hij naar het Zuiden (Gen. 12:9) en ontving ruach.

Tenslotte bereikte hij het hoogste vertrouwen in God door neshama, en bouwde “daarop een altaar voor de Heer”, waarmee de onuitsprekelijke graad die neshama is, wordt bedoeld. Omdat hij toen zag dat hij zichzelf op de proef moest stellen, en de graden moest doorlopen, reisde hij naar Egypte. Daar weerstond hij de verleiding van demonische geesten, en toen hij zichzelf had bewezen, keerde hij naar zijn woonplaats terug; en in feite “toog hij op uit Egypte” (Genesis 13:1).

Zijn geloof had zijn vroegere kracht hervonden, en hij bereikte de hoogste graad van geloof.  Van die tijd af kende Abram de hogere wijsheid, bleef hij trouw aan God en werd hij de rechterhand van de wereld.

Bron: Zohar